“Sorry dat ik iets later ben, maar ik stond net nog even met een cavia te praten.” “Hiervoor heb ik een tijdje een relatie gehad met een shetlandpony.” “Ik móet nu echt mijn varken van gymnastiek halen.” Hoor je het jezelf al zeggen op een feestje? Het zou je in ieder geval heel wat verbaasde blikken opleveren.

Logisch, want mens en dier zijn niet gelijk. Dat weet iedereen. Maar zo langzamerhand krijg ik daar een beetje mijn twijfels over.

Toen de Partij voor de Dieren in 2002 werd opgericht, was Nederland het tweede land ter wereld dat een politieke partij kreeg die zich speciaal richt op de rechten van dieren. Duitsland ging ons in 1993 voor. Inmiddels zijn er 19 landen met een dierenpartij. En daar blijft ‘t niet bij, want zelfs in Pakistan en Oekraïne zijn er mensen die een dierenpartij willen opzetten. Alsof ze daar geen grotere problemen hebben op dit moment. Maar allez, ieder z’n eigen wensen uiteraard.

Geloof me; opkomen voor de rechten van dieren vind ik prima. Waar ik mee zit, is de problemen die dierenactivisten constateren. Het Kallemooifeest op Schiermonnikoog bijvoorbeeld. Daar wordt traditiegetrouw een haan voor twee dagen opgesloten in een mand en vervolgens met mandje en al in een metershoge paal gehesen. Bijzondere traditie, dat geef ik toe, maar zo gaat ‘t al jaren. Mag niet langer, vinden dierenrechtenactivisten. Het is niet alleen sneu voor die haan, maar het geeft kinderen bovendien het verkeerde voorbeeld. En dus kwam er een rechtszaak.

De levende kerststal; nog zo’n mooi voorbeeld. In Leeuwarden zoekt de gemeente naar alternatieven om de levende dieren te vervangen. Dat doet de gemeente naar aanleiding van vragen van de Partij voor de Dieren. Volgens de partij zorgt een levende kerststal voor stress bij de dieren. Dat wij als mensen net voor de kerstdagen als kip zonder kop rondhollen vanwege de stress rondom de inkopen voor het kerstdiner, daar hoor je de Partij voor de Dieren niet over.

Maar mijn nekharen gaan pas echt rechtovereind staan als ik het bericht lees over de varkenshouders in het Brabantse dorpje Biezenmortel. Daar brandden in februari drie varkensstallen af, waarbij bijna 3000 varkens omkwamen. Dat moet vreselijk zijn geweest. Ik kan me het geluid niet voorstellen dat er uit die stallen moet zijn gekomen. Gelukkig was ik er niet bij, maar de eigenaren wel. Die moesten toezien hoe hun dieren en hun levenswerk in vlammen opging.

In plaats van een hart onder de riem kregen de gedupeerde varkenshouders een klodder graffiti op hun huis. Dierenactivisten spoten de tekst ‘Burn in hell’ op de woning van het gezin. ‘Burn in hell’, alsof die mensen niet al in een hel zaten. Want wat dierenactivisten schijnbaar niet willen snappen, is dat een boer van z’n dieren houdt.

Niet dat ‘ie iedere dag een varken of koe op schoot neemt om te aaien, zoals wij dat doen met onze kat, of er een blok mee gaat wandelen, zoals wij met onze hond, maar hij houdt wel degelijk van z’n dieren. Op een andere manier dan dat wij dat doen, maar daarmee is een boer niet meteen een dierenbeul.

Dat schijnt er bij dierenactivisten helaas niet in te gaan. Die denken dat iedereen op Schier een haan doodbijt bij het ontbijt. Dat mensen die hun schapen uitlenen voor een levende kerststal er het liefst nog diezelfde week shoarma van maken. Ze beseffen niet dat kinderen die in een flat in de stad wonen nu eindelijk eens een ezel in de kerststal kunnen aaien. Nee, als het aan de Partij voor de Dieren ligt is dat voortaan een dood, opgezet dier. En dan vraag ik mezelf wel af; wie is hier nu de echte ezel?

Nynke van der Zee